De aanloop. Op weg naar Zwolle

De aanloop. Op weg naar Zwolle

Zeven jaar na de start van mijn voettocht begin ik aan een nieuwe zoektocht.

Hoe ziet het leven, werk en vrije tijd er uit van wie tot de onderklasse, de middenklasse of bovenlaag van de samenleving, behoort? Wat zijn de ervaringen van een zelfstandige, een kleine ondernemer en een grote multinationale onderneming? Hoe kijken jongeren tegen de wereld aan, dat leger van ouderen, en de ouders met kinderen? Ditmaal ga ik niet te voet maar per fiets en wel met een fiets zonder elektrische hulpmotor: immers om ergens te komen, moet je weerstand ontwikkelen. Eenmaal per maand gaat PvdA voorzitter Nelleke Vedelaar met me mee.

I.

Zondag 26 augustus 1894 werd in het lokaal Atlas aan de Ossemarkt in Zwolle de SDAP opgericht. Er was veel volk, een zaal vol en de aanwezigen hadden een doel, een missie en een idee hoe het ze het wilden organiseren en realiseren. Naast de goed georganiseerde en onafhankelijke vakbond, moest een sociaaldemocratische politieke partij macht veroveren om daarmee het lot van arbeiders, van armen te verbeteren en te verheffen. De SDAP realiseerde het algemeen kiesrecht en de achturige werkdag er kwam. Wethouders van de SDAP zorgden voor volkshuisvesting; er kwamen fatsoenlijke en gezonde woningen voor arbeidersgezinnen.

Links om of rechts om, verhalen moeten worden gehoord en door verteld. Dat is mijn taak; ik ga op weg.

Uit de SDAP is na de Tweede Wereldoorlog de PvdA voort gekomen. De positie van de PvdA in de Tweede Kamer is nu met negen zetels bescheiden. De vakbeweging heeft een verouderd ledenbestand en zoekt naar nieuwe kracht. Culturele en natuurorganisaties zijn verzelfstandigd en geprofessionaliseerd. De lessen van Jac P Thijsse (natuur), Theo Thijssen (onderwijs) en Emanuel Boekman (cultuur) zijn verdwenen uit het collectief geheugen. Tegen deze achtergrond fiets ik nu naar Zwolle, om daar op 26 augustus 2018 te starten met dit nieuwe avontuur. Of het van enige invloed of betekenis voor de sociaaldemocratische beweging kan ik niet inschatten… Maar links om of rechts om, verhalen moeten worden gehoord en door verteld. Dat is mijn taak; ik ga op weg.

II.

Wanneer ik in de derde week van augustus 2018 om elf uur vertrek op de fiets naar Zwolle met tussenstops in NIVON huizen in Oisterwijk, Bennekom en Hall, is het bijna dertig graden; de zon hoog en fel. In de ene fietstas zomerkleding; in de andere tas mijn schrijfgereedschap, schriften,  boeken, etui, een potje inkt en een laptop. Een smartphone heb ik niet; wel mijn eenvoudige Nokia, voor een telefoon- en sms verbinding onderweg. Behalve mijn kapotte achterlicht is mijn fiets in orde; een degelijke, zware herenfiets maar wel met voorvering en zeven versnellingen. Op het stuur een pingpongbel, met een kleurige bovenkant, waarop oer Hollandse beelden zijn geprint, tulpen, klompen, een molen… maar het ding belt luid en duidelijk.

Ik fiets over Noord Beveland, het kleinste van de Zeeuwse eilanden en de dunst bevolkte gemeente van Nederland; er wonen 7000 zielen. Wel beschouwd evenveel mensen als in het begin van de negentiende eeuw. De standenmaatschappij die eeuwenlang, tot de jaren zestig van de vorige eeuw bestond, is verdwenen.

Landarbeiders zijn door mechanisatie en het gebruik van gif vervangen; boeren hebben geen personeel maar zijn zelf afhankelijk geworden van banken en multinationals. De balans die eeuwen bestond tussen de landbouw en omgeving is ingrijpend veranderd en verschraald.

Niet onbelangrijk, aan het eind van de jaren vijftig van de vorige eeuw, kreeg Noord Beveland voor het eerst aansluiting op het waternet; werden bewoners en boerderijen voorzien van drinkwater; eind jaren tachtig volgde het riool.

Toerisme heeft zich op en langs de oevers van Noord Beveland ontwikkeld en domineert nu het karakter van het eiland. Overal zijn bungalowparken ontstaan; er zijn vijf grote exclusieve jachthavens aangelegd die toegang bieden tot het Veerse Meer, de Oosterschelde en Noordzee. Eigenaren van de bungalows in de parken en de toeristen zijn de zeer welgestelden en de snelle geldverdieners uit België, Duitsland en Nederland.

De bewoners van de oorspronkelijke zes kleine dorpen van Noord Beveland en de tussen gelegen boerderijen leven een overwegend terug getrokken en stil bestaan. In Kats, het dorp waar ik woon, werd zes weken lang op een schoolbord de voornaamste zomeractiviteit in het dorp aangekondigd: op 7 augustus zou rond het avondeten gedurende een uur een frietwagen op het dorpsplein staan.

Terwijl ik richting Goes fiets zie ik de verdroogde akkers met gras, aardappelen, bieten en mais. Het is een triestig beeld; in de verste verten geen mens te bekennen, maar eenzame, verloren akkers. Op het laatste perceel ligt het vlas te drogen; van alles is vlas het mooiste gewas. In het late voorjaar bloeit het tot het middaguur lichtblauw, en wanneer het dan heel zachtjes waait, is het net alsof het land de zee en de lucht spiegelt ineen.

III.

Met de fiets in de trein naar Roosendaal. Tegenover me zit een tienermoeder met een dochtertje van twee jaar. Ze probeert het kind in de buggy te laten slapen; liggend, met een speen in haar mond, mag het kind naar een filmpje kijken op de telefoon. Af en toe kijkt ze vertederd naar haar kind; een ander moment is ze zelf nog een kind, en kijkt dan onzeker voor zich uit. Ze is in het zwart gekleed, heeft zware wenkbrauwen, donkere ogen en is te veel te zwaar. Het vasthouden van de kleine, platte telefoon voor haar liggende dochtertje valt niet mee; ze ondersteunt haar linker met haar rechterarm. Wanneer het filmpje is afgelopen slaapt haar dochtertje niet maar komt overeind. Ze krijgt een pakje vruchtendrank met extra vitaminen, en een zakje chips. Wanneer ze daarvan de helft op heeft gekabbeld, laat ze het zakje vallen. De chips liggen verspreid op de grond. Ach, zucht de jonge moeder. Ze zoekt in haar tas een papieren zakdoek en veegt alle chips bij elkaar en gooit het in een afval emmer. In Kruiningen stapt een jong gezin in; vader, moeder en een klein kereltje van twee en een half jaar oud. Ze gaan naast me zitten; de jonge moeder, ook veel t zwaar, geeft het kereltje te drinken. Ze giet een blikje energydrank uit in een fles. De vader, gekleed in een donker T-shirt en met zijn armen vol met tattoos, heeft getekend rood opgeblazen gezicht. Terwijl hij zorgzaam naar zijn zoontje kijkt, haalt hij uit de tas die aan de buggy hangt een blikje bier en klikt het open. Hij blijft de hele rit staan en kijkt door het raam naar buiten. Soms wijst hij zijn zoontje Joey, die bij zijn moeder op schoot zit, op een windmolen. Het kereltje kijkt dan ingespannen naar buiten. “Molen,” zegt hij tegen zijn moeder. “Molen”. Zij glimlacht tevreden. Ook zij heeft chips mee voor haar zoontje, en snoepjes. De vader, de moeder en de andere moeder zijn echt lief en zorgzaam voor hun kinderen maar werk, nee, dat lukt niet, vertellen ze. Ze doen hun best, maar pech, steeds pech… “Het houdt nooit op,” zegt de moeder van Joey, “nu is het weer mijn moeder. Kanker.” Ze bijt op haar onderlip en kijkt naar Joey, die tevreden aan zijn drinkfles zuigt. Wanneer ik uitstap wens ik ze alle drie heel veel goeds toe. “Jullie hebben lieve, goeie kinderen,” zeg ik, terwijl ik mijn pak en me klaar maak om uit te stappen. “Ik hoop dat ze nog gaat slapen. ik moet nog ver met de trein,” zegt ze de jonge tienermoeder. “Echt ver.”

Ze doen hun best, maar pech, steeds pech…

In Roosendaal zoek ik mijn weg door het centrum tot ik een bord tegenkom die me in de richting wijst van Breda. Het is één uur in de middag.  De scholen zijn begonnen; het is stil op straat. Op de paralelweg naast de rijksweg naar Breda raast het verkeer. Etten Leur volgt, een groot dorp met vrijwel evenveel inwoners maar met veel meer bedrijvigheid als de Zeeuwse provinciehoofdstad Middelburg en daarna Breda, waar ik dwars door het centrum rij en zie hoeveel volk hier midden op de dag op de terrassen hangen. En van Breda leidt een rechte weg naar Tilburg. Ik passeer de vliegbasis van Gilze-Rijen en een golfterrein, waar vier oudere heren en dames zich vermaken. Er volgen landgoederen en aan de rand van Tilburg grote villa’s, beschermd door hekken en elektronische beveiligingsinstallaties. Wanneer ik tegen zes uur Oisterwijk binnen rij, voel ik me voldaan maar dan verdwaal ik opnieuw tussen luxueuze villa’s, omringd door hoge hekken… geen mens te zien die me de weg kan vertellen. Wanneer ik bijna in Moergestel ben, zie ik een meisje bij kruispunt. “Morgenrood”, vraagt ze. “Ik heb er nog schoon gemaakt,” vertelt ze. Twee keer links, dan de eerste rechts… dan ben je er.

IV.

“Ik woon nergens; ik bezit niks, ik ben wereldreiziger,” zegt Arnold, terwijl hij de tafel voor ons dekt. “Ik vind dat je het leven een beetje moet versieren, dus met een tafelkleed op tafel, schoon servies en bestek. Ik heb soep voor je, van courgette en zalmsnippers. Het zal je bevallen.”

Arnold is een magere heer. Hij heeft altijd in het onderwijs gewerkt; de laatste jaren gaf hij les en trainingen aan werknemers in bedrijven. Toen zijn vrouw plotseling overleed heeft hij alle bezit verkocht, meubels, huisraad, kleding en zelfs zijn woning.

“Na haar overlijden wist ik dat het leven anders zou worden. Ik woonde in een dorp in de Betuwe maar omdat ik er niet geboren was, bleven ze me beschouwen als een buitenstaander. Wat hadden die mensen me te vertellen? Niks. En ik houd ook niet van verjaardagen. Wat had ik daar nog te zoeken? Ik heb alles verkocht, mijn huis ook..”

Arnold is drie maanden per jaar in Nederland; in maart, juli en augustus. In die periode doet hij vrijwilligerswerk, her en der, zo lang hij maar verzekerd is van een bed, een dak boven zijn hoofd en eten. Daar na vertrek hij, met de vliegmachine, zo ver als maar mogelijk is. In september reist hij naar Peru, vandaar naar Bolivia en Argentinië. Onderdak regelt hij via het internet bij Airbnb. Alles steeds zo goedkoop mogelijk, maar wel met degelijke maatschappijen en op betrouwbare adressen.

“Ik lees alle reviews,” zegt hij, terwijl hij een kom soep voor me zet. “Ik regel alles van tevoren via het internet. Ik huur een appartement of een studio in een stad, en dan begin ik te wandelen door een wijk. Ik luister, ik kijk, ik ben niemand tot last. En ik ben vrij; ik heb met niemand wat te maken.”

Arnold is de zoon van een kleine boer op het Brabantse platteland. Hard werken, lange dagen, pover bestaan. Zijn vader overleed toen hij tien jaar oud was; hij bleef alleen achter met zijn moeder. Ze hebben het samen gered; hij is pas uit huis gegaan toen zijn moeder overleed. Hij trouwde, kreeg kinderen maar bleef in zijn hart altijd alleen. “Mensen begrijpen dat niet, maar wat heb ik aan praatjes?” Zijn kinderen redden zichzelf wel, denkt Arnold. Hij leeft voor zichzelf, en is niemand tot last. We eten onze soep, aan een mooi gedekte tafel, met een schone lepel. En we zwijgen. De soep is heerlijk; de stilte gemoedelijk.

V.

De volgende dag fiets ik naar ’s Hertogenbosch, waar ik mijn oud collega’s Pieter Paul en Anouk op zoek. Onderweg hoe schitterend de huizen hier zijn, hoe mooi de tuinen verzorgd en hoe vol gebouwd het Brabantse land eigenlijk is. De benzine is aan de pomp tien cent per liter duurder dan in Zeeland, of op de Noord Veluwe. Maar geld lijkt in Brabant geen enkele rol te spelen. In de steden puilen den terrassen uit. Studenten dweilen in beneveld over straat en maken uitbundig lawaai. Waarom is Brabant zoveel welvarende dan elders?

Natuurlijk kom ik in den Bosch aan; ondanks de terreur van geheime cijfercodes.

Maar goed, de lucht van varkensboerderijen is bij momenten indringend en het fietsen valt mee en niet mee. Wind is er niet maar warm is dit jaar voor het eerst in lange tijd echt warm. Het zweet loopt van mijn gezicht; mijn overhemd doorweekt.

Iemand is er op enig moment in geslaagd om Nederland vrijwel volledig te ontdoen van richting en afstandsborden. In plaats daarvan zijn volstrekt willekeurige nummers geplaatst in kleine borden die je soms ziet, maar meestal niet. 26 volgt op 01 n daarna 86. Waar op de landkaart het ene punt is en het volgende zich bevindt is een geheim wat alleen een leger van oude mensen op elektrisch aangedreven fietsen bekend is. Ik fiets zoveel als mogelijk op de borden die het autoverkeer in goede banen leiden. Natuurlijk kom ik in den Bosch aan; het lukt wel, ondanks de terreur van geheime cijfercodes.

Bij mijn oud collega’s is het goed toeven. Koffie, water, verhalen en nieuwtjes na de lange zomer worden uitgewisseld. Anouk neemt me met de fiets achterop haar auto naar huis om samen met de kinderen boterhammen te weten en me na de lunch een eind op weg te brengen. We nemen de pont bij Lith en komen uiteindelijk uit in de buurt van Wageningen. Vandaar is het nog anderhalf uur naar het volgend logement. Onderweg, in Bennekom, is het Vlegeldag, een braderie met oude ambachten, warme beenham en veel bier. Duizenden mensen vermaken zich hier een lange dag. Een mevrouw in een lichtgevend hesje, bewaakt een hek waardoor niemand met een auto het marktterrein kan op rijden. Ze is verkeersbegeleider  en om half vijf in de ochtend vertrokken uit Hengelo, om hier op tijd te kunnen zijn. Tegen zeven uur vanavond zal ze worden afgelost, terwijl de festiviteiten nog enkele uren zullen duren. “Het zijn lange dagen,” zegt ze, “maar ja… maar ja. En zolang de mensen vriendelijk zijn, gaat het wel hoor.” Tijd om langer te praten is er niet. Een beveiligingsauto moet het terrein op rijden; de hekken moeten worden losgemaakt; zware blokken opzij geschoven. Het water loopt in straaltjes langs haar wenkbrauwen. Wanneer de beveiligers stapvoets passeren, zwaait ze met een ontwapenende lach. Op dat moment is ze al twaalf uur aan het werk.

VI.

Van uit het logement rij ik zo de Ginkelse heide op en voorwaar in dit aan de Hoge Veluwe grenzende gebied zijn er opnieuw die vervelende bordjes met nummers, maar vaak staat hier een landkaart bij zodat je kunt zien waar je bent en waar naar toe. Vooruit, een prachtige fietstocht door een verdroogd bos en heide gebied volgt. Geen voorbij razende auto’s n vrachtauto’s; wel enkele militaire voertuigen: jeeps en vrachtwagens waar in de laadruimte groen geschminkte soldaten verveeld naar buiten kijken. Ze zwaaien niet; misschien moeten ze over enkele weken ergens op de wereld naar een slagveld en zijn gedachten bij die werkelijkheid, bij die gevaren, of bij hun familieleden, die dan in spanning moeten wachten tot het moment ze terugkeren.

In West Europa is er al lange tijd geen oorlog meer gevoerd, maar elders op de wereld is het geweld nooit verdwenen. Na de tweede wereldoorlog zijn honderden oorlogen gevoerd, in Azië, Afrika, in Zuid en midden Amerika, Oost en midden Europa en in het Nabije Oosten; ‘Westerse landen’ met de Verenigde Staten voorop, maakten heel vaak deel uit van de oorlogvoerende partijen, maar omdat het slagveld nooit hier was lijkt het alsof er een lange periode van vrede heerst. Schijn bedriegt en het lijkt alsof die groen geschminkte jongens in de vrachtwagen zich daarvan zo zeer bewust zijn. Vrolijk zwaaien naar passerende fietser? Hoe ongepast.

Op de Imbosch, verbaasde ik me er over dat ik nooit wilde dieren zie in natuurgebieden… in de verste verte niks te zien op die Veluwezoom van Natuur… Oerrrr ….Monumenten. En op dat zelfde moment naderde een bij, bij mijn fietsbel… echt waar, heel behoedzaam vloog het beestje boven mijn bel en probeerde er op te landen, wat in een ogenblik later ook lukte…De bij aarzelde even, hipte op en landde nog een keer op mijn bel. En vloog daarna weer weg… Wat zo bijzonder was, is dat de bij op mijn gekke pingpongbel vol met plaatjes precies landde op een gefotografeerd beeld van geel, rode tulpen. Ik vond het een wonder. Zo zie je maar… wilde dieren? Het is maar wat je wilt zien, en hoe je kijkt.

Aan het einde van de dag slaat het weer om; de temperatuur daalt tien graden; de zon verdwijnt voor het eerst in maanden achter de wolken. Dat is meer dan aangenaam maar ik merk direct dat ik nu te weinig kleren heb mee genomen. De korte broek is gescheurd; het overhemd is vervuild. Ik heb de slechte sportschoenen aangetrokken; ze stinken een uur in de wind. Voor morgen, zaterdag, wordt regen en hagel voorspeld. Bij het Kruidvat, een winkel van een Chinese eigenaar, koop ik in Eerbeek, een plastic regenjas voor anderhalve euro. Bij de Zeeman kijk ik naar een goedkoop jack; wat me opvalt is dat alle bovenkleding voor jongens en mannen er zwart is, of grijs, sombere, donkere en glimmende stoffen. De volgende dag, in Zutphen, zie ik zowel bij C&A als bij Zeeman opnieuw de goedkope kleding in donkere kleuren. Later, op een terrasje nabij de markt, met een kopje koffie, herinner ik me plots de zeer gegoede mensen op het golfterrein bij Tilburg: een dame gekleed in een gele broek en een roze polo; een heer in een rode broek met een wit hemd…kledingstukken kleuren verschillende werelden Waar en wanneer treffen de verschillende bevolkingsgroepen elkaar eigenlijk? In het voetbalstadion? Nee. De golfspelers zitten in beveiligde skyboxen. In de kerk? In een theater? In een politieke partij? In de bibliotheek? Nee… waar?

En waar ik in Roosendaal aan het begin van de tocht niet wist hoe ik dit nieuwe reis zou moeten aanpakken, zie ik nu wat te doen, wie waarom aan te spreken: Ik zoek in een stad of regio mensen op uit de onderlaag, uit de middenklasse en de bovenlaag en vraag hun naar het werk, het leven, de vrije tijd, en naar hun perspectief op de breuken in de samenleving en hoe die te overbruggen; ik zoek de kleine zelfstandige op, het MKB bedrijf en de multinationale onderneming; ik zal mensen opzoeken met verschillende religieuze en levensbeschouwelijke achtergronden en zoeken naar bruggen, naar verbinding. Zo ga ik op stap, de komende jaren. Hoe ziet het leven van een ieder er in de gemeenschap uit, wat verbindt en of wat drijft hen uit elkaar?

VII.

Zondag is het weer opgeklaard; regen, hagel en windstoten en onweer zijn verdwenen. Mijn kleding kon in een droogtrommel worden gedroogd. Op weg naar Zwolle, voor het laatste stukje van deze aanloop, glimlacht de herfst me tegemoet. De lucht is vochtig en fris, de kleuren van de bosranden zijn zwaar en diep. De boerenzwaluwen maken zich op voor het vertrek naar het zuiden. De stille herfst maakt het fietsen licht.

In Zutphen neem ik voor het laatste stuk de trein naar Zwolle. In het station gaat het mis. Hoe kom je met een zwaar bepakte fiets op een hooggelegen perron? Met de trap? Uitgesloten. Aan de andere kant zie ik een roltrap. In hemelsnaam dan maar; vroeger lukte het me ook, met de roltrap door de Maastunnel in Rotterdam… waarom niet in Zwolle? Het lukt ook, maar vraag me niet hoe; ik durfde niet om te kijken naar mensen die achter me aansloten.

“Het gaat om de lange adem”

Wanneer de trein arriveert wijst de conductrice me naar de voorzijde van de zeer lange trein. Daar is ruimte en een instapplaats voor fietsers. Terwijl ik gehaast met de fiets aan de hand naar voren hol, en een deuropening zie met een fiets op de deur, til ik mijn fiets op, het balkon op. Het voorwiel is er in; dan blaast de conductrice op haar fluitje. Ik kijk over het perron; ze ziet me. De deuren sluiten zich, terwijl de fiets nog niet binnen is. De paniek slaat op mijn hart. Mijn horloge valt door de sluitende deur van mijn pols. Mensen in de trein trekken de deuren open; dat gaat maar net. We hijsen de te zware fiets de trein in, terwijl de stuwende kracht van de deuren het laatste zetje geeft.  Eerst wanneer we in Zwolle arriveren, is de angst wat uit mijn lichaam.

De conductrice zie ik niet meer.

Om half drie voor het gebouw Atlas tref ik Nelleke Vedelaar, de voorzitter van het landelijk partijbestuur van de PvdA, Edwin en Anneke Speelman van het bestuur van de lokale afdeling. We staan een ogenblik stil en beelden ons in hoe het er hier, 124 jaar eerder,  aan toe moet hebben gegaan. Met welke verwachtingen zaten de mensen in de zaal? De oprichting van een nieuwe partij, de Sociaal Democratische Arbeiders Partij betekende ook een afscheid van de SDB en de charismatische voorman, Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Dat viel velen, onder wie de Limburgse typograaf Willem Vliegen, zwaar. Hadden ze iets te verliezen? Zou het algemeen kiesrecht een stap dichterbij komen door in het parlement en landsbestuur afzijdig te blijven? Nelleke Vedelaar draait zich om; ze geeft me een vrolijke handdruk; we zijn weer in het nu. Het gaat om de lange adem, zegt ze.

Een nieuw avontuur gaat beginnen….